KERSTMIS TE CROMER AAN DE
THEEMS
Originele
script voor
6
afleveringen van een dramatische
Tv-serie
Geschreven
door
Jules De Cort
FADE-IN
In volle zee aan boord van het schoolschip de
Avenir. Op het dek heerst enige
beroering. Oudere bemanningsleden zien er op toe dat een drietal jonge
zeelieden hun zeedoop krijgen als ze de linie passeren. Ze moeten allerlei
dingen doen maar overdreven vernederingen blijven uit. Het is geen
studentendoop.
Een van de jongeren is MIEL KLABOTS,
koksjongen.
COMMENAAR
(V.O.) Miel heeft de onverbiddelijke
lokroep van de
verre, eindeloos
deinende, schuimende
en wispelturig
gekleurde oceaan
niet kunnen weerstaan,
hij wilde de wereld
zien aan de andere
kant van de horizon,
varen, varen zijn
leven lang. Zijn
moeder had het anders
gewild, ze kende het
leven van een
zeemansvrouw. Zijn grootvader,
vader
en oom hadden in
plaats van bloed zilt
water in hun aderen,
een niet te
verhelpen kwaad dat door
alcoholtransfusies alleen
maar erger
wordt en die afwijking
had hij in zijn
bloed. Hij was gegaan
voor het beroep
van scheepskok, voor
de zeevaartschool
waren de middelen er
thuis niet.
FADE-OUT
FADE-IN
EXT. AANGEMEERD SCHIP DAG
MIEL
(komt van de
loopplank met zijn uitrustingszak
in zijn nek. loopt over
de kade en door de
smalle straten van
Antwerpen naar huis. Loopt
de trap op naar een
appartement)
FADE-OUT
FADE-IN
INT. APPARTEMENT DAG
MOEDER PAULA zit aan de tafel als Miel binnenkomt.
Hij gooit zijn reisgoed op een stoel.
MOEDER PAULA
Ach jongen, ben je
terug. Meer dan
vier maanden ben je
van huis
weggeweest. Je wordt
als je vader,
het zou beter zijn dat
je geen gezin
sticht.
MIEL
Na deze reis ben ik volwaardig
scheepskok. In die
vier maanden
hebben wij in Buenos
Aires, Rosario,
Montevedio en Rio de la Plata
aangemeerd. (geeft zijn moeder een
kus) Heb je wat te
bikken, moeder,
voor een keer dat ik
het zelf niet
moet maken.
PAULA
Ik heb niet veel in
huis. Een half
brood en een stukje
kaas. Koffie kan
ik zetten. Ik wist
niet wanneer je
zou afmonsteren,
anders had ik wat
in huis gehaald.
MIEL
Dat is genoeg
moeder. Ik ga de stad
in om mijn promotie
te vieren. Dat
heb ik aan boord
gemist en in de
havens die we hebben
aangedaan was
er weinig tijd om
uit te gaan.
PAULA
Drink je niet te
zat, jongen. Ik weet
wat daar uit
voortkomt.
FADE-OUT
FADE-IN
INT. BALZAAL AVOND
Goed gevulde balzaal. De dansvloer is goed
bezet. Jonge
meisjes zitten braaf op een bank tegen te
muur, te wachten
op iemand die met hen wil dansen.
MARIA JANSSENS
(is een van die
meisjes. haar vriendinnen
en kennissen noemen
haar MIT. ze heeft
halflange, kastanjebruine
haren met een
krulijzer zelf in een
golf gelegd. Een
jonge kerel, Miel, maakt
een gebaar met
zijn duim om haar in
de dans te vragen)
MIEL
Waar heb jij deze
dans, de tango leren
dansen.
MIT
Op het dorp,
Hellebeek, met vriendinnen.
En jij?
MIEL
In Buenos Aires. Ik
ben in Buenos Aires
geweest. Ik had
gehoord dat meneer pastoor
de tango heeft
willen verbieden.
MIT
Verbieden haalt
niets uit. Ze hebben bij
ons ook de cinema
willen verbieden en de
cinema zit alle
zondagen vol, zeker voor
Franse films. En iedereen
danst de tango,
daarvoor moest ik
niet naar Buenos Aires
gaan, ook niet naar
Antwerpen. Ik heb het
thuis geleerd, met
vriendinnen. En dan
heb je de apachedans
nog niet gezien.
MIEL
Wat kom jij in
Antwerpen doen uit een
dorp dat niet eens
op de kaart staat.
MIT
Ik heb een post in
de stad bij burgers
van stand. Al mijn
vriendinnen hebben
een post als zij
niet in een fabriek werken.
De dans is uit. Mit en Miel blijven even
staan.
MIEL
Mag ik de volgende
dans ook.
MIT
Ja, te zien wat het
wordt. Ik dans
niet alles.
Het bandje speelt nu een dans op een veel
hoger ritme.
MIEL
Ik ken deze dans
niet, je zult het mij
moeten leren.
MIT
Het is de laatste
nieuwe. De charleston.
Iedereen kent toch
de charleston.
MIEL
Ik niet. Aan boord
hebben wij geen tijd
en gelegenheid om
nieuwe dansen te leren.
Er zijn geen vrouwen
aan boord en met
een man dans ik niet.
Ga je veel uit dat
je zo goed danst. En
wat is er te vieren.
MIT
Niets te vieren, ik
heb de avond vrij en
wilde eens zien hoe
het er in de stad
aan toegaat. Ik mag
niet te laat
uitblijven, dat is
een ongeschreven
regel voor een
dienstmeisje, maar
geen strenge wet. Mijn
bazin, de
mevrouw, heeft mijn
ouders toegezegd
een oogje in het
zeil te houden.
Toezeggen is niet
beloven en mevrouw
houdt om middernacht
geen appel aan
bed, de meisjes zijn
oud genoeg om te
weten wat ze kan overkomen
met alle
nare gevolgen daarvan.
FADE-OUT
FADE-IN
MONTAGE
Mit en Miel gaan uiteen na nog een dans. Miel
gaat aan een tafeltje zitten en drinkt een glas bier. Mit gaat terug op de bank
zitten. Miel staat op en vraagt Mit opnieuw in de dans. Dan loopt ze met hem
mee naar zijn tafel en ze drinken samen nog iets.
MIEL
Ik ben drieëntwintig
jaar. Hoe oud ben
jij.
MIT
Jij bent ook niet
nieuwsgierig.
Twintig. Ik heet Mit
en hoe heet jij.
MIEL
Miel. Mit, wij zijn
volgroeid en
levenslustig. Wij
weten waar het
tussen een jongen en
een meisje om
gaat. Moet ik je dat
uitleggen.
MIT
Ja, maar is het
dringend.
MIEL
Je houdt me voor de
gek. Ik weet niet
of het dringend is, maar
ik wil je wel
naar huis brengen.
MIT
Ik was al bang dat
je het niet zou
vragen. Niet naar
huis, naar mijn
verblijf.
FADE-OUT
FADE-IN
EXT. STRAAT AVOND
Mit en Miel wandelen naast elkaar door een
vrijwel verlaten straat. Voor een burgerhuis blijven ze staan.
MIT
Hier woont mijn
madam, hier heb ik
een kamer.
MIEL
Een
kamer, aha.
MIT
Madam
heeft wel een brede kijk op het
leven,
maar aha, bezoekers mag ik hier
niet
ontvangen.
MIEL
De eerste avond is om
te kussen, niet
om naar boven te
gaan.
(omhelst Mit)
(na de kus) We hebben allebei nog
veel
te leren.
MIT
Wat dan wel.
MIEL
Dat zien we morgen.
MIT
Dat zal ik madam
moeten vragen.
MIEL
Kom nu meisje, we
leven niet meer als
voor de oorlog.
MIT
Je moet mij hier
niet komen afhalen.
Als ik kom zul je
mij wel zien in de
balzaal.
FADE-OUT
FADE-IN
EXT. STRAAT AVOND
MIEL
(loopt door de
straat, fluit een deuntje,
maakt een danspasje)
FADE-OUT
FADE-IN
INT. KAMER MIT AVOND
MIT
(is op haar kamer,
kleedt zich uit, kijkt
in de spiegel boven
de lavabo, lacht zalig)
FADE-OUT
FADE-IN
EXT. NIS IN EEN BURGERHUIS AVOND
Mit en Miel staan te vrijen in de duisternis
van de nis.
Ze zijn ineengestrengeld. Mit doet een halve
poging om Miel te beletten haar blouse los te knopen in haar beha te gaan.
MIEL
Hum hum, dat is geen
opgevulde soutien.
MIT
Wat had je dan
gedacht.
MIEL
Nu eens voelen dat
je wel een meisje
bent.
MIT
Wat doe jij nu. Daar
mag je niet
aankomen, daar is
nog niemand aan
geweest, dat heeft
nog niemand mogen
zien. Doe mij geen
pijn.
MIEL
Een man mag toch op
verkenning gaan.
Ervaring opdoen. Als
zeeman heb ik
weinig ervaring met
vrouwen en de
mannen aan boord moeten
van mijn
lijf blijven.
FADE-OUT
FADE-IN
EXT. NIS IN EEN BURGERHUIS AVOND
Mit en Miel gaan nog een stap verder.
FADE-OUT
FADE-IN
EXT. NIS IN EEN BURGERHUIS AVOND
Mit en Miel zoenen elkaar intens. Miel wil
weer in haar blouse gaan en onder haar rok.
MIEL
Als ik in je broekje
mag gaan mag jij
in mijn broek
voelen.
MIT
Wat is daar te
voelen?
MIEL
Hoe kleine jongens
groot worden. Groot
en hard maar toch
zacht in de greep.
Je zult het zalig vinden
als ik het
in je spleet mag
stoppen. Ik voel je
broekje al nat
worden en ik heb nog
niets gedaan.
MIT
We kunnen het voor
de eerste keer
toch niet op straat
doen.
MIEL
Is het je eerste
keer?
MIT
Dat zul je wel zien.
En voor jou,
zonder liegen.
MIEL
Ik weet hoe het
voelt, maar nog niet
met een meisje en
zeker niet met een
jongen.
MIT
Een man kan daar over
liegen. Een
meisje niet. Maar op
straat doe ik
het niet en bij mij
in bed bij madam
dat gaat ook niet.
Zo breed is ze nu
ook weer niet.
MIEL
Bij mij thuis dan,
in mijn bed.
MIT
Wat zal je moeder
daar van zeggen.
MIEL
Zij zal het niet
weten, ik doe de
deur van mijn
slaapkamer op slot.
MIT
Maar we zijn nog
niet getrouwd.
MIEL
Dat kan er van
komen.
FADE-OUT
FADE-IN
INT. SLAAPKAMER MIEL AVOND
Mit en Miel staan naast het bed en kleden
zich uit. Ze
gaan op het bed liggen. Miel werkt zich boven
haar.
MIEL
Je moet mij helpen
want ik heb daar
nog geen ervaring
in.
MIT
Insteken en dan op
en neer. Dat
hebben vriendinnen
verteld die het
al gedaan hebben. Ju,
vooruit.
Na wat gesukkel lukt het. Het duurt niet lang
of Miel richt zich op en gromt van genot.
MIT
Trek hem er uit of
ik heb er van.
MIEL
Te laat. Het zal wel
geen kwaad kunnen.
Ik zie dat je wat
gebloed hebt.
FADE-OUT
FADE-IN
INT. SLAAPKAMER MIEL AVOND
Twee weken later. Mit en Miel liggen half aangekleed
op het bed.
MIEL
Dit is iets dat ik
nooit beu zal worden,
zo lang ik leef.
Maar ik zal je enige
tijd moeten missen.
MIT
Hoe dat?
MIEL
Ik heb weer
aangemonsterd. De zee, met
haar onweerstaanbare
woeste roep, is
na jou mijn tweede
liefde.
MIT
Jij hebt mij niet
verteld dat je een
zeeman bent.
MIEL
Zou je mij gewild
hebben als je het
geweten had.
MIT
Dan zou ik wel wat
voorzichtiger geweest
zijn. En wat langer
gewacht om je te laten
doen. Maar je had me
in je macht, een
knappe man met
stevige armen als een
filmpiraat, een
vierkante kin, een hoog
voorhoofd onder
golvend haar, diepblauwe
ogen, iets te brede
neus en iets te dikke
lippen,
MIEL
Schoonheidsfoutjes.
MIT
Wanneer vertrek je.
MIEL
Ik had al
aangemonsterd direct na mijn
aankomst uit
Zuid-Amerika voor een heel
lange reis op een
koopvaardijschip, opnieuw
naar Zuid-Amerika,
zonder er rekening mee
te houden dat ik op
iemand als jou zou
vallen. Aan drossen moet
ik niet denken,
dan mag ik het varen
voor bekeken houden
en aan mijn legerdienst
beginnen. Ik weet
het Mit, verliefdheid
is iets dat zeelieden
beter niet op het
lijf valt, het is een
aangelegenheid die
zich hoofdzakelijk aan
wal afspeelt. Morgen
scheep ik in. Kom
je naar de kade.
MIT
Ik zal er proberen
te zijn. Mijn collega
heeft een dag vrij
maar een uurtje moet het
lukken. Waar moet ik
zijn, de haven is groot.
MIEL
Ik schrijf het op
een briefje.
FADE-OUT
FADE-IN
EXT. HAVENKADE DAG
Een groot vrachtschip ligt aangemeerd en
bemanningsleden lopen over de loopplank met bagage op rug en in beide handen.
Op de kade staan wat vrouwen met kinderen naar de zeelieden die al aan boord
zijn te wuiven.
MIEL
(loopt met zijn
reisgoed naar zijn kajuit, legt
alles neer en loopt
naar de reling
van de boot. speur
de kade af, ziet
mit staan. ze wuiven
naar elkaar)(V.O)
Anders ben ik blij
dat ik mag vertrekken,
nu heb ik lood in
mijn schoenen en liefde
in mijn hart.
De derde avond leerde
zij de rare transformaties kennen die een man uit zijn broek kan toveren. Ze liet
zich de dinges van Miel in haar handen stoppen, op een-twee-drie werd die heel groot
en hard maar toch zacht in de greep, wat de vrouwen zo aantrekt. De vierde
avond voelde ze dat harde ding hardvochtig in haar spleet glijden, in en uit,
op en neer ging dat. Van alteratie had de stoere zeebonk zijn kuit bij de
tweede of derde diepe haal al verschoten. Ze voelde wel iets, maar onervaren
als ze was, liet ze hem begaan alsof niets haar kon deren. Kort na Miel kwam
ook Mitte omhoog met nauwelijks gesmoorde kreetjes en wriemelende navelstreek
en samen met haar voelde en hoorde Miel opnieuw het aanstormende, borrelende
genot in zijn oren fluiten. Nu trok hij zich bijtijds terug, maar het kwaad was
geschied. Op dat fijne lauwe gevoel van genot in haar buik stond een prijs. De
natuur blijft onafwendbaar baas over onze lichamen en in haar baarmoeder drong een
enkele, brutale spermacel door tot een eicel die in een slijmerige plooi plichtsgetrouw
op haar taak lag te wachten. Het is wetenschappelijk nog niet aangetoond of eicellen
en spermacellen, onzichtbaar voor het blote oog maar niettemin levende wezens,
genot beleven aan hun versmelting en dat genot, duizendmaal versterkt, naar de
hersens van de vrouw seinen. Bij mannen werkt dat anders, directelijk bij de uitstoot
en vergetelijk kort daarna.
Hun verkering duurde zo ongeveer twee verrukkelijke
weken, tot de zee haar onweerstaanbare, woeste roep liet horen. Miel had Mit
niet verteld dat hij een zeeman was. Dan was ze misschien wat voorzichtiger
geweest, maar aan de andere kant, Miel was een knappe man met stevige armen als
een filmpiraat, een vierkante kin, een hoog voorhoofd onder golvend haar, diepblauwe
ogen, iets te brede neus en iets te dikke lippen, foutjes die hem nog
aantrekkelijker maakten. Hij had meteen na zijn aankomst uit Zuid-Amerika aangemonsterd
voor een heel lange reis op een koopvaardijschip, opnieuw naar Zuid-Amerika,
zonder er rekening mee te houden wat hem in Antwerpen op het vlak van de
procreatie had kunnen overkomen. Verliefdheid is iets dat zeelieden beter niet op
het lijf valt, het is een aangelegenheid die zich hoofdzakelijk aan wal
afspeelt, onafgezien van de flikkerclubs aan boord, waar Miel zich, nog jong en
door zijn geaardheid, niet bij kon aansluiten. Drossen zou hem in grote moeilijkheden
hebben gebracht, dan mocht hij het varen voor bekeken houden en aan zijn
legerdienst beginnen. Hij vertrok dus met lood in zijn schoenen maar met liefde
in zijn hart. Mitte stond aan de kade toen de vrachtvaarder onder stoom ging en
een sleepboot en een loods het schip door de vaargeul van de Schelde laveerden.
Mitte staarde de boot na tot ze de rookpluim niet meer kon onderscheiden van de
rook van een vuurtje gedroogd aardappelloof ginds op de verre oever.
De zee is de habitat van de zeelieden, daar
zijn ze op thuis, een reis kan niet lang genoeg duren, maar voor Miel duurde
een dag een week en een week een maand op deze tocht naar de andere kant van de
wereld. Mitte schreef brieven en hij schreef terug telkens als hij tijd had,
want een scheepskok op een vrachtschip staat vierentwintig uur per etmaal
potten en pannen te schudden en slaapt met zijn koksmuts op, altijd staan de
donkeymannen, stokers van de plaat, bootsmannen, lichtmatrozen, machinisten
enzovoort aan te schuiven voor een behoorlijk scheepsmaal. Hoe verder de stomer
zich van zijn thuishaven verwijderde, des te zwaarder verliefd hij werd op Mitte.
Haar derde brief las hij twee keer na elkaar. Bij de eerste lezing was hij geschrokken,
de tweede lezing vervulde hem met blijdschap. Mitte had zes weken gewacht om
het hem in een brief te melden, nu was ze er zeker van, ze was in positie. In
gezegende toestand, Miel hield van die uitdrukking maar hij zat op zee, hij had
nog ongeveer negen maanden te varen en wat kon hij doen? Tegen dat hij de
lichtjes van de Schelde weer zou zien was Mitte al onvermijdelijk bevallen van
zijn zoon of dochter, als ongehuwde moeder. Bedrogen dochter, zouden ze in
Hellebeek zeggen, maar van achterklap trok Mitte Janssens zich niets aan. Dat schreef
ze hem in krullerige meisjesschoolletters op pastelkleurig briefpapier. Hij was
de vader van haar kind, ze wist dat hij van haar hield en van het kind dat ze
droeg, ze wist dat hij haar niet zou laten zitten, ze wist dat ze haar volle
vertrouwen mocht stellen in mannen van zijn categorie, ze wist dat allemaal.
Het eerste kind van Mitte kwam ter wereld op
12 mei 1931, een jongen die de naam Carolus kreeg, uitgesproken Charles. Mitte
had de trouwpapieren in orde laten brengen tegen dat Miel midden augustus
aanmeerde en op 5 september 1931 trouwden ze. Ze deden het zonder veel tralala.
Eerst de formaliteiten op het stadhuis van Antwerpen en vervolgens de
bezegeling in de kerk van een of andere sint vlakbij. Mitte en haar moeder Vika
hadden er op gestaan in de kerk te trouwen, voor haar vader Ware was alles goed
wat Vika besliste. De kleine lag in de armen van de moeder en had veel bekijks,
de priester die het huwelijk inzegende kwam zelfs een handje wuiven voor de
ogen van het kind, dat niet veel begreep van de katholieke liturgie die ze om hem
heen opvoerden, hij was dan al een jongen van bijna twee maanden met heldere
kijkers. De ouders van Mitte waren tevreden, alles was wettelijk en kerkelijk
in orde, in Hellebeek konden ze gescheten hebben.
Mitte had in Antwerpen een klein appartement
gehuurd, navenant hun inkomen. Zij bleef thuis om op het kind te passen en te
zogen, Miel was drie vierde van de tijd uit het huis, de zee op, geld in huis
halen. De dag van hun huwelijk had Miel opeens niet veel zin meer in varen. De
kleine die in het wiegje lag te spartelen en te frazelen had hem in zijn greep.
Hij bleef een maand thuis en hun tijd brachten ze door met wandelen in de stad
en met fietstochten naar Hellebeek naar de ouders van Mitte, de mensen Vika en
Ware, die zo blij waren dat ze de kleine Carolus in hun armen mochten pakken.
Van die tochten, ruim vijfendertig kilometer fietsen in de vrije natuur, genoot
Miel veel meer dan de landrotten, die hun ogen niet meer opentrokken voor al
dat schoons. Vanaf zijn veertiende had hij niet veel meer gezien dan de
binnenkant van de kombuis en aan dek de wijde, eindeloze, grijze zee met toevallig
een schip aan de horizon, met een grote rookpluim als het een stoomboot was. In
september verwekte Miel een tweede kind. Hij vernam het pas toen zijn boot eind
oktober in Matadi aanmeerde, maar een grote verrassing was het niet, hij had
het er min of meer voor gedaan, één was geen.
Op aandringen van haar ouders was Mitte te
Hellebeek komen wonen. Ze vonden het maar niets dat hun dochter weken en weken
met haar kleine alleen zat in een grote stad, altijd maar wachten op haar
zeeman, alleen tussen vreemde mensen, in de stad, waar onder- of bovenburen in
hetzelfde gebouw elkaar alleen kenden van de achternaam op de brievenbus. Ze
deed haar tweede zwangerschap uit te Hellebeek en in 1932 werd hun dochtertje
Esther geboren, thuis, de kraamkliniek was voor de dames van de betere stand
uit de herenhuizen in de dorpskom. Carolus was ter wereld gekomen in een
instituut voor ongehuwde moeders, in een echte kraamkamer. Het jongetje dat al waggelend
op zijn beentjes kon staan, keek met grote ogen naar zijn zusje, een pop die
bewoog en toch geen speelgoed was, zoals het stopselgeweertje waar hij mee
schoot op alles dat bewoog, op vliegen, mieren en hooiwagens, er zou in zijn
leven nog veel meer en veel harder geschoten worden.
Miel had er deze keer voor gezorgd dat hij
thuis was bij de geboorte van het meisje en hij kreeg nog minder zin in varen.
Hij had al aangemonsterd, die reis maakte hij af en daarna zocht hij een baan aan
wal, naar iets dat hij samen met Mitte zou kunnen doen. In de grote steden in
de chique wijken hokte nog een rijke burgerij die het zonder conciërge niet
stellen kon en ze gingen in Brussel onderdak bij een familie van rijke joden.
Hun kinderen meenemen was niet in de prijs inbegrepen, maar grootouders Vika en
Ware, daar zijn ze voor, sprongen in de bres en hielden de kinderen bij zich.
Vika kon bovendien toch nooit weg, ze had de zorg over haar jongste zoon Rikkepik,
de broer van Mitte, de door de natuur en de goden zo zwaar in de steek gelaten
Rikkepik, het laatste geval van rachitis aan wie genezing door vitaminen was
voorbijgegaan, een hoop ellende al vroeger beschreven in deze reeks relazen.
Als het geluk van het gezin Janssens en Klabots
een beetje de kop begon op te steken, kreeg Ware Janssens, het was godgeklaagd,
een beroerte. Hij werkte in de brouwerij, had zijn leven lang te veel gezopen,
liep al jaren met te hoge bloeddruk zonder dat de dokter hem daar attent op had
gemaakt omdat er nog niet echt naar gekeken werd. Op een ochtend kreeg hij zware
hoofdpijn en het werd zwart voor zijn ogen. De dorpsarts werd er in allerijl
bijgeroepen, die paste nog een aderlating toe, het nutteloze bloed spoot uit
zijn arm in een gelakte teil en ging verloren, maar niets baatte nog. Een week
later volgde de begrafenis. De andere kinderen van Vika kwamen uit Brussel en
Parijs naar de begrafenis, het was een gelegenheid om elkaar nog eens te zien
en te spreken, meestal in het Frans en ze knuffelden de kinderen van Mitte alsof
het die van henzelf waren. Ze vertrokken weer, de mannen met een zwarte pet op
hun hoofd, de vrouwen in zwarte blouse en zwarte rok. Charles was dan vier
jaar, Esther twee. Hun grootmoeder stond er nu alleen voor en ze voedde hen op in
de goede oude traditie in een dorp dat nog achtentwintig jaar van
verstedelijking, verkeersoverlast en televisieverdoving verstoken zou blijven.
Het gebeuren thuis inbouwen. In het begin van
de oorlog hebben de kinderen op de middag geen eten, enkel een paar bonen in
een bord watersoep.
In Duitsland had een misdadige snor de macht
gegrepen en die zou van de wereld een vuurbal maken, een inferno dat tot in de eenentwintigste
eeuw zou nasmeulen. Onnozelaars van toen en ook nu nog heetten die ellende de
democratische kiesoverwinning van Adolf Hitler, maar we raden hen aan de
geschiedenis kritisch te herlezen, dan zouden ze er wel achter komen hoe zwierig
er met de socialistische en communistische verkozenen werd omgesprongen. Aangezien
hier een levensverhaal en niet een politiek pamflet aan de orde is, zwijgen we
verder over dat gedoe, maar het nam niet weg dat de toestand in Duitsland ervoor
zorgde dat Miel en Mitte geen werk meer hadden bij de rijke lieden in de stad, slim
als vele joden gingen ze er tijdig vanonder, maar bijlange niet alle joden konden
hen dat nadoen. Met Kerstmis nog waren Charelke en Esthereke een paar dagen bij
hun ouders mogen blijven slapen, zo konden de kinderen in de stad naar de
speelgoedwinkels en warenhuizen kijken, hun kerstgeschenken kregen ze zonder dat
ze daarvoor gekozen hadden. Voor het meisje was dat een grote pop die haar ogen
toedeed, voor de jongen een rubberen voetbal van goede kwaliteit maar hij hield
niet van voetbal, en voor alle twee snoep uit een winkel van eerste klas, op de
hoek van de Boulevard.
Aan wal is een zeeman als een albatros die na
jaren hoog boven de golven en de schepen over de oceanen te hebben geheerst,
uitgeput op een schip is neergeklapt en hulpeloos met gespreide vleugels op het
dek door harteloze matrozen is bespot, getrapt en half dood weer in zee gegooid. Zo verging het Miel. Om
zich een beetje te verheffen had hij in armoede een baantje afgebedeld van
metselaarsbaas Dikke Vandeswis, met een toekomst zo groot als die van prospector
naar goudpoeder in de Molenbeek. Metselen kon hij niet, om metselspecie te roeren
en bakstenen naar boven te dragen volstonden goede wil, spierkracht en het
gevloek van de metselaars boven op de stelling. Hij werkte zo hard dat het vel
van zijn schouders hing, dat was zijn prijs om Mitte, de kinderen, Vika en
Rikkepik iets meer te kunnen geven dan een roggeboterham met margarine en perensiroop,
patattenstomp met gezouten spek of een pekelharing, samengehokt in een veel te
klein huis zonder enig comfort op de Langelaar. De waterput achter het huis naast
het kakhuis, de gemakbril loodrecht boven de beerput, in de zomer de staartmaden
op de bril. Het huis bestaat allang niet meer, omgekegeld ten behoeve van de
nieuwe weg van Hellebeek over de Deel in de richting van de Kempen, het huis stond
de vooruitgang en het verkeer in de weg en had geen historische waarde omdat er,
naar voortijdig oordeel, geen beroemdheid als schrijver of musicus had gewoond
of was geboren.
De enige manier voor Miel om fatsoenlijk aan
de kost te komen, was zijn beroep uit te oefenen, met andere woorden koken op
een schip of in een restaurantkeuken. Maar de weinige restaurants van eerste
rang, een tussensoort was er omzeggens niet, zelfs geen MacDonald of Chinees, moesten
het hebben van koopkrachtige smulpapen, die voor hun geld chefs van topklasse achter
de vuren eisten. Topklasse was scheepskok Miel niet en het zou nog tot in de
jaren zestig duren voordat deugdelijke restaurants betaalbaar voor de gewone
man op de hoek van elke tweede straat hun menuborden op de stoep plaatsten. Miel
bleef met zijn veel te gevoelige en weinig sleetvaste vingers in cement en bakstenen
wroeten tot hij weer zonder werk viel. Zijn baas was vooraan in de zestig, kreeg
geen opdrachten meer ingevolge de crisis tenzij hij onder de prijs wilde werken,
ging op zijn renten leven en sloot zijn bedrijf. Miel kreeg zijn
werkloosheidsuitkering en moest daarvoor elke dag naar het gemeentehuis om een
stempel. Hij was aan de dop en liep te schande door de dorpsstraat, als iemand
die te lui was om de handen uit de mouwen te steken en dat verkropte hij niet
met zijn grootsteedse trots. Bovendien moesten ze veel kariger gaan leven met het
schamele armengeld dat ze van de staat kregen. Hij begon het Mitte aan te
praten dat varen de enige oplossing was om niet blauw uit te slaan van armoede
en om ooit aan een eigen huisje te komen.
In 1939 kon hij het niet langer meer aanzien
en hij monsterde voor de vaart op Kongo met de grote pakketboten van de Compagnie.
Hij voer alleen nog op Matadi omdat die reizen korter duurden, niet veel langer
dan zes à zeven weken en door de bank waren ze goed georganiseerd. Hij had op
zee zijn leven lang gevaren en de onderbreking van een aantal jaren stelde bij
de rederij geen probleem. Op 17 april 1940, let op de gevaarlijke datum, voer
Miel Klabots af met de Thysville, een
pakketboot van 8.300 BRT, met bestemming Kongo. Op 9 mei 1940 lichtte de Thysville het anker te Matadi voor de
terugreis naar Antwerpen via Lobito, Angola. De dag daarna op 10 mei vernamen
de opvarenden dat de Duitse legers België waren binnengevallen, het vaderlandje
zat opnieuw versmacht tussen de grote mogendheden. De tussenlanding te Lobito
duurde kort, passagiers inschepen, post aan boord nemen en onmiddellijk de
thuisreis verder zetten. Onderweg werd nog Tenerife aangedaan om te bunkeren en
ze bleven daar enige tijd voor anker. Op datum van 11 juni 1940 schreef Miel een
brief uit Tenerife aan zijn familie, in de volgende hartstochtelijke woorden:
‘Beminde vrouw kinderen moe en Rikkepik,
‘Mitte ik kom nog algauw een paar regels
schrijven om u te laten weten dat we hier nog altijd liggen in Tenerife. Ik
weet niet wat wij moeten doen, ik kan niets afsturen, we weten niet wat we verdienen,
de frank is naar de maan, allez alles en nog wat, wat moet ik doen, ik kan niet
zeggen of we hier lang zullen liggen of wat we zullen riskeren van door te
varen, maar ik geloof nooit dat we nu nog naar Frankrijk zullen komen want
Italië is nu ook in de dans en waarschijnlijk zult ge ook weer moeten vluchten
waar ge nu zijt, want ge zit daar nu ook weer slecht. Wat al miserie er toch in
de wereld is, ons geluk heeft nog niet bijster groot geweest en komt het een
beetje dan is er de oorlog. Nu schat, als het niet anders moest gaan en ge hebt
niets meer, verkoop dan mijn kostuum maar want honger moet ge niet of moogt ge
niet lijden, vooral met onze kinderen en Rikkepik. Maar allez, houdt u kloek en
denkt aan mij en ik natuurlijk aan u en ge moogt gerust zijn, wanneer ik
overschiet krijgt ge me terug zoals ik gegaan ben. Hier liggen schat is ook
triestig. We liggen ten anker en natuurlijk de radio’s werken aan boord. De
Duitsers gaan vooruit, Italië in oorlog, elke maal een slag in ons gezicht, wat
gaat er nog allemaal gebeuren. Hoe lang zal het duren, dat zijn allemaal vragen
die ons angstig maken. We zitten toch maar op het water. Ik zou mijn leven
geven om bij jullie te kunnen zijn maar natuurlijk, het is weer eens
onmogelijk. Nu schat, houdt goede moed en hoop het beste. Schrijf direct terug,
misschien krijg ik nog nieuws hoe u het stelt en nu dikke dikke en nog eens
dikke kussen voor mijn kinderen. Ge weet ik kan het niet anders uitdrukken, het
u zeggen gaat beter. Maar ge verstaat me wel. Groeten voor moe en Rikkepik en
kennissen en een tedere omhelzing.
De Thysville
legde nog aan in Lissabon en stoomde op tot in la Pallice in het zuidwesten van
Frankrijk aan de Atlantische kust, in het deel van Frankrijk dat nog niet was
ingenomen door de aanstormende Duitse pantserdivisies. De boordradio bracht de
opvarenden somber nieuws: de Franse troepen trokken zich terug in volle
verwarring en de Duitsers zegevierden over gans de lijn. Steeds meer
vluchtelingen overrompelden de havenstad en de autoriteiten gaven bevel La
Pallice te ontruimen. Op 19 juni vertrok de Thysville
in ballast opnieuw naar Lissabon en arriveerde daar op 21 juni. De machine
had dringend een revisie nodig en ook de stoomketels moesten gereinigd en
opgeknapt worden. De werken bleven aanslepen en pas op 3 oktober zou het schip
opnieuw zeewaardig zijn.
In die drie maanden had Miel alle moeite van
wereld om de Duitse agenten van het lijf te houden. Ze kwamen hem en de andere
manschappen van de Thysville opruien
en aanmoedigen om het schip te verlaten en naar huis terug te keren: der Krieg
ist vorbei. Ze stonden op te scheppen want hun Krieg was nog lang niet voorbij.
De Duitsers waren in het bezit gekomen van de monsterrol van de Thysville en ze kenden de naam en het
adres in België van de manschappen en het was bijgevolg kinderspel om de
zeelieden te bewerken en onder druk te zetten. Door Duitse bemiddeling kregen
de mannen plots brieven uit België. Dit gekoppeld aan het heimwee, het
verlangen hun geliefden terug te zien, de schrik om terug naar zee te gaan, had
een slopend effect op de jongens en zo werden ze langzaam murw gemaakt. Om het
nog erger te maken werden de onwilligen bedreigd met represailles tegen hun
families. Het Belgische gezantschap dat had moeten optreden, toonde weinig
initiatief en bleef volkomen onverschillig tegenover de zeelieden. De
ambtenaren vertikten het om hun kont uit hun zetel te lichten en eens aan boord
te komen om de mannen een hart onder de riem te steken, bang misschien om in
Duitsland op een slecht blaadje te komen. Het gevolg liet zich raden: vele
moeilijkheden en problemen met de bemanning. Negentig manschappen pakten hun
plunjezak en verlieten het schip, de nog verschuldigde gages werden uitbetaald
en op de monsterrol werd naast hun naam genoteerd: “Licentié à sa demande – apatrié
à ces frais’
Miel Klabots bleef op zijn post. Gaan varen voor
Führer und Vaterland, daar dacht hij niet aan, hij deed alleen wat van hem werd
verwacht. Zijn keuze was mee bepaald door kameraadschap en door een tikje eigenzinnigheid,
hij wilde niet varen voor de Duitsers, want daar zou het op neerkomen, als hij
met de trein naar huis terugkeerde. Aan wal was hij gedoemd werkloos te blijven,
hij was geen metaalbewerker, timmerman, metselaar en nog minder boer, want hij bezat
geen vierkante meter land. Wat spoorde hem aan om mee te vertrekken naar
Engeland? Eigenbelang? Een beter leven voor vrouw en kinderen want hij zou veel
geld kunnen verdienen? Hij was er bovendien zeker van dat de oorlog kort zou
duren en zag het gevaar niet echt onder de ogen, toch zeker niet in de zomer
van 1940 toen het ergste nog moest beginnen. Was hij een held? Was iemand die niet
bij zijn vrouw en kinderen terugkeerde toen dat nog kon een held? Vragen die misschien
niet horen gesteld te worden. Het antwoord is in elk geval eenduidig: hij is
een held, een van de duizenden zeelieden die hun leven op het spel hebben gezet
in de strijd tegen het nationaal-socialisme. Hij wist wat hij deed, was ervan
overtuigd dat zijn gezin het later goed zou hebben, hoe wist hij niet, zomin
als de grootspreker Winston Churchill wist hoe hij moest volharden in een
uitzichtloze oorlog. Hij vocht voor de vrijheid van de zijnen, zijn land en de
verdrukte Europese volkeren. Een scheepskok met een keukenmes als zwaard. Zonder
hem, de stokers en de matrozen die geen verstek hadden laten gaan was de Thysville een hulpeloze massa ijzer
gebleven, nog goed om te liggen op te roesten in de buurt van Lissabon als
iemand de moeite had genomen haar daar op het strand te zetten. De Thysville bereikte Liverpool. Bij
aankomst monsterde Miel Klabots af samen met zo goed als de hele overgebleven bemanning.
Het schip ging herbouwd worden en voor lange tijd uit de vaart blijven.
Dat betekende dat Miel niets verdiende, wat
niet in overeenstemming was met zijn betrachting om van de toestand te maken
wat er van te maken was en te proberen wat geld opzij te leggen. De ‘War Bonus’
was dan op honderd percent gebracht in de oorlogszone, buiten de zone bleef het
zeventig percent. De zeelieden kregen nog een bonus voor doorlopende dienst en
een vergoeding voor overuren. Geen wonder dat Miel bij de eerste gelegenheid
aanmonsterde en bleef varen en varen, hij had niemand aan wal die hem opwachtte
en aan boord had hij geen onkosten. Zijn pondenrekening bij een bank in
Liverpool begon er goed uit te zien.
Bijgeloof is zeelieden nooit vreemd geweest.
Zo had men de ‘spaarders’ die nooit afmonsterden en als het dan toch moest,
nooit lang aan de wal bleven. Ze gingen steeds op hun eentje de stad in en
gingen hoogstens eens naar de bioscoop en dronken zelden een pint. Ze waren vol
zelfvertrouwen en hadden plannen om na de oorlog een huis te kopen of iets te
beginnen. Er viel feitelijk niets op hen aan te merken, het waren goede
werkers. Niemand had er bezwaar tegen dat ze hun pennies in twee beten en er
werd hen niets in de weg gelegd, maar men kreeg toch het eigenaardige gevoel
dat ze het lot tartten. Hun levenshouding werd beschouwd als een provocatie,
een soort misdadig vertrouwen in de toekomst en het maakte de manschappen
onrustig. Als het schip getorpedeerd werd, dan waren de spaarders door een of
andere ironie van het noodlot steeds bij de slachtoffers. De dagjesmannen, de goede
siermakers hadden dit op hen voor, dat ze over een mysterieuze levensgarantie
schenen te beschikken want ze slaagden er steeds in hun hachje te redden. Miel
was een spaarder. Hij wilde met zijn geld na de oorlog een klein
volksrestaurant starten, een hartige zeemanskeuken voor de kleine inkomens, de
naam had hij al bedacht: ‘In de kombuis’. Hij had al schetsen gemaakt en in die
ingekleurd met waterverf. ‘Thuis’ te Liverpool zocht hij het zeemanshuis op en
studeerde de kookkunst, zijn vaklectuur omvatte de boeken van de grote Franse
Koks zoals Escoffier, Francatelli en Carème. Tussen twee tochten in werkte hij
in Liverpoolse restaurants en leerde de Engelse keuken kennen, met zijn ontbijt
van bacon en gebakken eieren en toast naast kedgeree, haring, niertjes,
worstjes, gestoofde pruimen, hoofdmaaltijden als gekookt rundvlees, verscheidene
dagen gepekeld, en wortelen, uien en knoedels, verder ragoût van lamsvlees met
aardappelen waar oesters en champignons in gingen met een zoetzure
kruizemuntsaus en dat soort zaken die hij thuis aan de straatstenen niet kwijt
kon en natuurlijk de pudding en de vleespudding. Van vroegere reizen had hij
een kopie bewaard van de menu’s voor de passagiers van de Baudouinville,
meestal rijken, een drukwerk dat enkel kon dienen om een wand van zijn
‘Kombuis’ wat op te fleuren en hem wat gastronomische inspiratie te brengen.
Niemand kon hem verbieden even te dagdromen dat hij een chef was zeker een,
zoniet twee koksmutsen waard. Eethuizen
met kwaliteitsgerechten en voortreffelijke dagschotels voor de arbeider, de
beambte en de kleine zelfstandige tegen een schappelijke prijs, waren nog een
zeldzaamheid in de steden, in zijn dorp Hellebeek was er helemaal niets, alleen
een frietkraam tegenover de cinema. Er lag een markt voor ernstige,
hardwerkende mensen en Mitte had ook handen aan haar lijf om bij te springen.
Trouwens, hij kon naast zijn betere gerechten nog altijd friet, biefstuk of
haring en lever aanbieden, dan was hij zeker van zijn ‘butter and bread’. Ooit
zouden de tijden veranderen en de oorlog kon niet eeuwig blijven duren, eens
moest de goede tijd er weer aankomen. Dat was zijn droom, maar het was oorlog.
Intussen vond ene Paul-Henri Spaak, eerbiedwaardig
en vooraanstaand Belgisch politicus, het nodig geringschattende opmerkingen te
maken aan het adres van de Belgische zeelieden. Hij wist niets af van maritieme
zaken, had nooit een vrachtschip bezichtigd, maar op een vergadering met de
zeeliedenvakbond wist hij te zeggen dat de zeeman een verkwister en een zuipschuit
is en het niet nodig heeft om bovenop zijn gage een premie te krijgen om nog
een glas meer te gaan drinken. Een jaar eerder had hij de zeelieden opgeroepen
te vechten tot de eindoverwinning en gezegd dat zij nimmer vergeten zullen worden.
Een socialistische minister die zich zo onbeschoft uitlaat over zeelieden, het
kon in België. Het is hem nooit aangerekend. Schande.
In mei 1941 lag de S/S Leopold II van de rederij Deppe, 2.902 BRT, gebouwd in 1906 te
Newcastle, in de haven van Liverpool te wachten op herstellingswerken, met aan
boord slechts een onderhoudsploeg. Het schip liep nog bijkomende averij op bij
de beruchte Blitz van 1 tot 8 mei 1941, toen de Duitse Luftwaffe het op de
haven van Liverpool had gemunt. Acht schepen werden tot zinken gebracht, 20
werden zwaar beschadigd. De Leopold II
kreeg brandbommen aan dek die door de dappere manschappen van de
onderhoudsploeg vlug overboord werden gegooid. Er ontstond een kleine brand die
gelukkig kon worden geblust maar een reddingsboot werd door het vuur zwaar
beschadigd. Een tijdbom was achteraan het schip in het dok gevallen en die kwam
de volgende dag tot ontploffing en veroorzaakte ernstige lekken in ruim 4. Het
water werd buitenboord gepompt maar sommige buisleidingen waren gebarsten en
men moest de mangaten van de ballasttanks openen om het lekwater te kunnen
wegpompen.
De Leopold
II geraakte uiteindelijk toch hersteld en kwam opnieuw in de vaart. De Britse
koopvaardij, bijgestaan door Noorse en Nederlandse koopvaardijschepen, die net
op tijd het anker hadden gelicht en voor de neus van de Duitse Kriegsmarine de
Britse eilanden hadden bereikt, had zware verliezen geleden en elk beschikbaar
schip werd ingezet. De Leopold II
ging op de Noord-Atlantische route en na de eerste reis moest het schip weer
worden opgelegd en ging het droogdok in voor herstelling. In november vertrok
de Leopold II opnieuw. Na een lading
houtpulp in balen te hebben ingescheept te Clarke City (Canada, monding van de
St.-Laurens) voegde het schip zich bij een thuisvarend konvooi dat veilig in
Loch Ewe arriveerde op 18 december 1941. De Leopold
II kreeg als bestemming Gravesend, (Londen) en twee supplementaire gunners werden
ingescheept voor de reis langs de gevaarlijke oostkust van Engeland. De schepen
hoefden niet lang te wachten en het konvooi vertrok al de volgende dag. Op 21
december gingen de schepen voor anker te Methil en ’s anderendaags voer het konvooi
af met bestemming de Theems – een reis van ongeveer 2 dagen en 8 uren – de
bemanning zou kerstdag kunnen vieren in Londen.
Scheepskok Miel Klabots had een korte
rustpoos en ging aan dek om op de brug een praatje te maken met de tweede
stuurman. Hij vroeg waarom ze een lading houtpulp aan boord hadden, houtpulp
was toch niet van strategisch belang. Neen, maar zij deden het vervoer in
plaats van de treinen, die de wapens en de grondstoffen voor de wapenfabrieken
vervoeren. Op zee mochten die niet verloren gaan en de schepen namen de plaats
in van de treinen voor minder strategische goederen. Ze wisselden nog enkele
woorden. Een paar uur en ze legden aan, zei de stuurman, dan zat het er weer
op. En dan is het kerstmis, ik ben bij een familie genodigd voor het kerstmaal.
Kwam er maar een einde aan die stomme oorlog, die smerige, moordende oorlog die
ons van onze geliefden scheidt. Miel trok zich terug in zijn kombuis, de
stokers stonden op aflossen en die hadden altijd honger als een paard, liefst
goed eten, daar hadden ze hard voor gewerkt en als er daar onder in het schip wat
gebeurde waren zij er de eersten bij. Hij was niet uitgenodigd voor een
kerstmaal, dan maar naar een zeemanshuis, misschien kreeg hij daar een opvang
in kerstsfeer.
Op 23 december 1941 rond 2.10 uur in de morgen
stonden de eerste officier en de derde officier op de wacht – het was een
ijzige nacht en stikdonker – het konvooi was ter hoogte van Cromer. Plots
werden ze opgeschrikt door een flinke dreun die ergens uit de machinekamer
scheen te komen. De derde officier snelde naar beneden en vroeg wat er aan de
hand was. Ook daar had men het gehoord maar niemand kende de oorzaak. Amper enkele
ogenblikken later volgde een donderende ontploffing en de derde officier, juist
terug boven, werd tegen het dek gegooid.
De tweede officier die in zijn kajuit lag te
slapen, werd uit zijn kooi geworpen; hij greep zijn zwemvest en snelde naar het
bovendek. Hij stelde met verstomming vast dat het water al tot aan de reling
reikte. Hij was gans alleen want in de dikke duisternis had nog niemand de
boten bereikt. Hij gooide vlug de sjorringen van de reddingsboot los maar hij
had de tijd niet meer om de takels los te maken want het water had nu het
sloependek bereikt en de boot geraakt klem onder de davits. Het schip zonk als
een baksteen en de tweede officier werd meegesleept in het ijskoude water. Als
hij terug boven kwam was het schip al verdwenen – het was akelig stil en hij
hoorde enkel het geruis van de wind en het geklots van de golven. Na enkele ogenblikken
– deze ogenblikken waarvan men niet juist de duur kan meten en gedurende welke
de scheiding tussen leven en dood niet meer schijnt te bestaan – bemerkte hij
een vlot, kon er zich aan vastklampen en aan boord klauteren. Daar de winter
1941-1942 buitengewoon streng was zal men licht kunnen begrijpen dat een
verblijf in het water op dat ogenblik van het jaar na zeer korte tijd dodelijk
moet zijn. De snelheid van het drama nog verscherpt door de weersomstandigheden
verklaart het grote aantal slachtoffers. Om nuttig te kunnen zijn moet de hulp
onmiddellijk opdagen. In de verte hoorde hij kreten en hulpgeroep, een van de
stemmen klonk zelfs dichtbij, hij zag een drenkeling spartelen in het rond en
slaagde erin hem op het vlot te hijsen: het was een stoker. Om de overlevenden
te oriënteren begonnen ze luidkeels te roepen en er kwam antwoord maar de
stemmen waren veraf en het was moeilijk de richting te bepalen. Het geroep stierf
weg en het werd stil. Ze waren allebei verkleumd van de kou en zaten te klappertanden
in hun doorweekte kleren. Ongeveer een half uur later werden ze gered door een
motorbarkas van de Navy, deze had al een andere drenkeling, nog een stoker
opgepikt. De boot bleef in de buurt cirkelen en slaagde erin een matroos te redden
alsook twee mannen op een vlot, een gunner en een lichtmatroos. Een tijdje
later werd ook de derde officier opgepikt.
Miel Klabots kreeg geen kans. De ontploffing
slingerde hem tegen de wand van zijn kajuit. Het water spoot binnen door de
patrijspoort, de deur van zijn kajuit vloog open en ineens stond het water tegen
het plafond. Hij zag de waterverftekening van zijn restaurant vervloeien en
vergaan in kleurvlekken. Dan was het over, hij verdronk met zijn ogen open.
De plaats van de ramp lag vol drijvende balen
houtpulp die nog slingerden in de deining. Een andere motorboot was intussen
ook ter plaatse verschenen en beide voeren langzaam heen en weer en zwaaiden
met hun zoeklichten over de donkere golven om eventuele drenkelingen te vinden
en tevens ook om alle aanvaring met de zware balen te vermijden. Hun
opzoekingen waren vruchteloos en er werd niemand meer gevonden. De boten voeren
nu op topsnelheid terug naar de kust en de overlevenden kregen intussen de
beste zorgen maar onderweg stierf een stoker van uitputting. Rond 6.30 uur was
men te Lowesoft.
De tragische balans werd opgemaakt: op een
totale bemanning van 41 koppen zijn er slechts 6 overlevenden. Op de vooravond
van kerstdag zijn 35 bemanningsleden van de Leopold II omgekomen op zee.
Diep
ingetogen buigen wij voor hun nagedachtenis en houden er aan hulde te brengen
aan hun idealisme, want het is onweerlegbaar dat het trotseren van het gevaar
er één van de meest edele vormen van is.
Dit is de slotzin van een verslag over de
ramp met een boot van de Rederij Deppe die tijdens de tweede wereldoorlog in de
monding van de Theems op een Duitse mijn liep. Het verslag is opgenomen in het
‘Memoriaal’, uitgegeven door de rederij ter nagedachtenis van hun zeelieden die
in de twee wereldoorlogen hun leven lieten. Het is een in het Frans geschreven
en in bar slecht Nederlands vertaalde, maar welgemeende bundel verslagen van
scheepsrampen die stuk voor stuk de omvang hadden van een niet al te kleine
trein- of mijnramp.
Dit is een geschiedenis van lang geleden die
gaat over mensen die hebben geleefd. We hebben het opgeschreven opdat de mensen
niet zouden vergeten wat hen te wachten staat als waanideeën, nationalisme en
het geloof in een eigen, enige God de volkeren tegenover elkaar plaatsen en uit
bezadigde, liefhebbende en tevreden mensen verzuurde en wrede schepselen
groeien die het slechtste naar boven halen om elkaar met de gruwelijkste wapens
naar de ondergang te voeren. Sindsdien zijn de mensen nog altijd op zoek naar
de ware vrede maar ze zijn zo moe mijnheer, na twintigduizend jaar beschaving
en zoeken naar een beetje geluk en vrede, zijn ze zo moe dat ze het verschil
niet meer aanvoelen tussen goed en kwaad.
En wat te denken van de miljoenen Europeanen
die meer dan zestig jaar na jullie heldendood, om jullie te eren en te gedenken,
hun stem geven aan de nazaten van de heren die jullie in 1940 in Portugal zijn
komen bedreigen met jullie vrouw en kinderen als onderpand.
Jij bleef overeind vader, ten koste van alles
wat je lief was. Ik zal je niet verzaken, al blijf ik de enige op de wereld die
de slip van de fascisten niet zal dragen. Slaap rustig uw eeuwige slaap op de
bodem van de Theems, als een van de dertig miljoen gedoden uit de tweede
wereldoorlog. De man die al die doden op zijn zwart geweten heeft wordt nu nog door
velen bewonderd en aanbeden om zijn rassenleer en nationaal-socialisme. Niet
door mij, nooit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten